De wekker laat ons nog wat slapen
al tikt de zon speels op het raam
en is de dag alvast begonnen
wij doen alles een uurtje later
De straten leger
geen kinderstemmen op het plein
geen schoolbel en geen lange rijen
de files staan nu in het zuiden
Ik hoor de vogels in de stad
en ruik de geur van vlinderstruiken
het ruisen van de populier
Nog af en toe wordt zomerstilte
vermengd met bruut verkeersgedruis
maar dan suist weer een zachte bries
Zouden wij – als Elia eens –
God in dat zacht gefluister
kunnen vinden?