In gedachtenis

Ontredderd staat ze voor de deur. Met piekhaar en in kleren die ooit pasten.
‘Je suis seule,’ zegt ze en heft haar armen in een hulpeloos gebaar.

Samen zoeken we haar woonst op, een etage hoger, haar deur wijd open.
Ik smeer een boterham met jam, schenk haar wat water in, een glimlach en een enkel woord.
Wachtend op de thuishulp, die wel vragen stelt maar niets begrijpt.

Nu is Maud dood.
Dat horen we als ze al lang begraven is. Of haar as verstrooid …

Grondstof

Ze kijkt me aan met ogen die ooit sprankelden. Haar huid grauw, haar lach uit het gezicht verdwenen. Haar haar valt in strengen langs haar hoofd en uit haar kleren stijgt een muffe geur op.

Verwezen dwaalt ze langs gebouwen als hologige skeletten, over stenen die gisteren nog huizen waren. De stad verworden tot vijftig tinten grijs.

Ze bukt zich, schept wat steengruis in haar hand en laat het langzaam tussen haar vingers door glijden.
‘Dit is dus leven,’ zegt ze schor. ‘Stof zijn we, tot stof zullen we wederkeren.’

De rakkenjak

Je hoort dat weleens. Dat na een operatie een instrument in de patiënt is achtergebleven.
Een klem, een schaar, een gaasje, …
Wij hebben nu ook zoiets met onze wasmachine.

De monteur kwam langs om de koolstofborstels te vervangen.
Hij maakt de machine open en laat zijn ratelschroevendraaier erin vallen. Onmogelijk hem er nog uit te krijgen.

De wasmachine werd afgevoerd voor een vervolgoperatie. Wij kregen een vervanger.
Wij horen nóg de jammerklacht van de monteur:
‘Mijn rakkenjak! Mijn rakkenjak! Mijn rakkenjak zit vast!’

Spartelen

Op een zonnige zomerdag vloog een zwart kevertje tegen de parasol, tuimelde langs het scherm naar beneden en belandde, op zijn rug, op de stalen sierbalk van het terras. Al spartelend wist het zich om te draaien, maar zijn pootjes kregen geen grip op het gladde staal.  

Pardoes gleed het van de balk in een richel, waar het werd opgevangen in een net van ragfijne draden. Een spinnetje spoedde zich naar de plek des onheils en zwachtelde genadeloos het zwarte kevertje in.

Te grazen

Het gekrijs van vogels lokt me naar buiten.
Staande op mijn balkon zie ik hoe op het gras beneden mij een houtduif, weerloos op zijn rug, belaagd wordt door een bende kraaien.
Donsveertjes vliegen in het rond, zijn kaal gepikte hals rozig bebloed.
Wanhopig wapperend met zijn vleugels weet hij zich om te draaien en weg te vluchten naar de bomen aan de overkant.

Het is maar voor even. Dan stijgen ook de zwarte jagers op en zetten de achtervolging in.
En rusten niet voordat het krijten van de duif is weggestorven.

Trouwdag

Haar ogen strelen de japon. Met bevende vingers maakt ze de rits los en neemt hem van de hanger. Legt hem voorzichtig op bed, als was het haar geliefde.

Ze stapt uit haar nachtkleed en trekt de japon aan, doet geen moeite de rits te sluiten. Soepel valt de ivoor zijden stof om haar heen.

Draaiend voor de spiegel denkt ze zich zestig jaar jonger. Ze straalt. Straks zal hij komen.

Dan zet ze zich in een fauteuil bij het raam, drapeert de jurk over haar knieën en wacht en wacht en wacht …

Het geheim van de vlierbes

Ik loop het bospad af en merk niet dat mijn handen verschrompeld zijn tot vuisten.

Dan zie ik de vlierboom. Aan het eind van het pad staat ze, midden tussen de andere bomen, uitbundig te bloeien.

Zachtjes loop ik op haar toe, open mijn handen en reik, staande op de tippen van mijn tenen, naar een van haar takken. Trek hem naar me toe en verberg mijn gezicht in de geurige bloesem.

Mijn spieren ontkrampen en dankbaar snuif ik het zoete lieve leven in.

Het smalste stuk

Hij ergert zich aan engtes.

Bushaltes met teveel wachtende reizigers op te smalle trottoirs, te nauwe doorgangen in de supermarkt waar pallets en winkelwagens hem hinderlijk in de weg staan. Koffers in het gangpad, schoenen op de trap. En nu sta ík weer eens de opening van de keukendeur te blokkeren.
‘Waarom staat iedereen altijd op het smalste stuk?’ moppert hij.
Maar ik begin te stralen, strek mijn armen naar hem uit en zeg, terwijl ik hem omhels:
‘Niets liever dan jou tegenkomen op het smalste stuk!’

De gluurder

De mail van de juf aan de bibliotheek was duidelijk:

Een oude man aan de overkant schoot vanuit zijn raam plaatjes van onze klas toen we de  bieb verlieten. We schakelen de politie in.

‘Ik zal met hem gaan praten,’ mailde ik terug.

Nu zit ik met haar klacht in zijn woonkamer. Over zijn bril heen kijkt hij me aan met een mengeling van verbazing en verdriet.

‘Mijn vader doet geen kwaad,’ komt zijn dochter tussenbeide en in haar ogen deemstert spijt.

‘Zijn herinneringen zitten in de foto’s. Zonder die foto’s is hij zijn geheugen kwijt.’

Geluksmuntje

Met een metaaldetector in de ene en een schepje in de andere hand zoekt hij de bosgrond af.

‘Wat zoekt u?’ vraag ik.

‘Ik zoek munten,’ antwoordt hij en uit zijn accent begrijp ik dat hij niet van hier is.

‘Heeft u al veel gevonden?’

Hij legt zijn gereedschap neer en diept uit zijn zak wat kleingeld op. Kiest een 50-centsstuk uit en steekt het me toe.

‘Voor u,’ zegt hij simpelweg.

Met een glimlach neem ik het aan en zeg:

‘Gelukkig nieuwjaar.’