Grondstof

Ze kijkt me aan met ogen die ooit sprankelden. Haar huid grauw, haar lach uit het gezicht verdwenen. Haar haar valt in strengen langs haar hoofd en uit haar kleren stijgt een muffe geur op.

Verwezen dwaalt ze langs gebouwen als hologige skeletten, over stenen die gisteren nog huizen waren. De stad verworden tot vijftig tinten grijs.

Ze bukt zich, schept wat steengruis in haar hand en laat het langzaam tussen haar vingers door glijden.
‘Dit is dus leven,’ zegt ze schor. ‘Stof zijn we, tot stof zullen we wederkeren.’

Het gebed van de drager

Ik ben zo moe
maar de slaap
wil niet komen.

Ik denk
aan de stenen
wegend
op mijn rug.

Voorzichtig betast ik
de blaren
in mijn handen
de wonden
op mijn stukgelopen
voeten.
Mijn spieren zijn
stram.
Ik kan niet meer.

Ik wil niet denken,
ik wil slapen want
morgen
wachten nieuwe stenen

maar de slaap
wil niet komen.

Ik draag stenen,
dag en nacht
draag ik stenen.

Wie verlost me
van de stenen
op mijn rug?