Ik loop het bospad af en merk niet dat mijn handen verschrompeld zijn tot vuisten.
Dan zie ik de vlierboom. Aan het eind van het pad staat ze, midden tussen de andere bomen, uitbundig te bloeien.
Zachtjes loop ik op haar toe, open mijn handen en reik, staande op de tippen van mijn tenen, naar een van haar takken. Trek hem naar me toe en verberg mijn gezicht in de geurige bloesem.
Mijn spieren ontkrampen en dankbaar snuif ik het zoete lieve leven in.