Stapel op Zeeland

Groen en weids treft me het uitgestrekte land

Wie heeft nog tijd om
bij het open klapraam stil
te luisteren naar de regen?

Het ruisen van de zee
– cliché, cliché maar oh, zo mooi –
Golven die bruisend breken op het strand

De zon neemt met zijn gouden stralen
afscheid van het verstilde land en
zet knotwilgen in vuur en vlam

Vlak voor onze voeten springt
een hert het zandpad over
schuurt met zijn buik langs prikkeldraad

Hoog op het duin kijkt hij ons
in het volle maanlicht na

In gedachtenis

Ontredderd staat ze voor de deur. Met piekhaar en in kleren die ooit pasten.
‘Je suis seule,’ zegt ze en heft haar armen in een hulpeloos gebaar.

Samen zoeken we haar woonst op, een etage hoger, haar deur wijd open.
Ik smeer een boterham met jam, schenk haar wat water in, een glimlach en een enkel woord.
Wachtend op de thuishulp, die wel vragen stelt maar niets begrijpt.

Nu is Maud dood.
Dat horen we als ze al lang begraven is. Of haar as verstrooid …

Lekker weg in eigen land

‘Zullen we dit jaar eens lekker dicht bij huis blijven?’ had ik voorgesteld.
‘Geen stress, geen lange wachttijden voor incheckbalies of verloren koffers. En best of all, geen vliegschaamte.’
‘Prima,’ had Hans vanuit zijn luie stoel geroepen. ‘Als jij het maar regelt.’
Tuurlijk! Hans is voor de lange afstanden.
Na wat speurwerk op internet vond ik een leuk huisje in Zeeland. Een klein boerderijtje, om precies te zijn. Wat achteraf gelegen aan een stil weggetje met als enig uitzicht landerijen. Precies wat mensen uit de stad nodig hebben. En helemaal voor ons alleen.
‘Wat vind je ervan, Hans?’
‘Mij best!’

Vier weken later stouwen we de kofferbak van onze auto vol en gaan op weg, om een uurtje later aan te komen.
Opgewonden parkeer ik op het erf, naast een SUV met Duits kenteken.
Hans fronst zijn wenkbrauwen.
‘De verhuurder,’ zeg ik. ‘Die staat ons hier natuurlijk op te wachten met de sleutel.’
‘Een Duitser?’
‘Blijkbaar,’ zeg ik monter.
We stappen uit en bellen aan. Achter de voordeur horen we gejoel van kinderen. Een vrouw in korte broek doet open.
‘We zijn de huurders,’ zegt Hans en wil al naar binnen lopen, maar de vrouw blijft als een rotsblok staan.
‘De Mieters!’ roept Hans nog, alsof ze doof is.
Een onbehaaglijk gevoel kruipt in mij naar boven. Voorzichtig beroer ik zijn arm.
‘Zeg Hans,’ fluister ik, ‘ik geloof dat ik vergeten ben te boeken.’

schrijvenonline, opdracht #410: schrijf in 250 woorden hoe jouw hoofdpersoon een vakantieblunder begaat

Grondstof

Ze kijkt me aan met ogen die ooit sprankelden. Haar huid grauw, haar lach uit het gezicht verdwenen. Haar haar valt in strengen langs haar hoofd en uit haar kleren stijgt een muffe geur op.

Verwezen dwaalt ze langs gebouwen als hologige skeletten, over stenen die gisteren nog huizen waren. De stad verworden tot vijftig tinten grijs.

Ze bukt zich, schept wat steengruis in haar hand en laat het langzaam tussen haar vingers door glijden.
‘Dit is dus leven,’ zegt ze schor. ‘Stof zijn we, tot stof zullen we wederkeren.’

Het gebed van de drager

Ik ben zo moe
maar de slaap
wil niet komen.

Ik denk
aan de stenen
wegend
op mijn rug.

Voorzichtig betast ik
de blaren
in mijn handen
de wonden
op mijn stukgelopen
voeten.
Mijn spieren zijn
stram.
Ik kan niet meer.

Ik wil niet denken,
ik wil slapen want
morgen
wachten nieuwe stenen

maar de slaap
wil niet komen.

Ik draag stenen,
dag en nacht
draag ik stenen.

Wie verlost me
van de stenen
op mijn rug?

Koffie met een babbelaar

‘Ik mag wel even bij u komen zitten, hè? Ik vind het zo ongezellig om in mijn eentje koffie te drinken.’
Zonder mijn antwoord af te wachten zet ze haar dienblad neer, trekt haar fluffy jas uit en hangt hem over de rug van haar stoel.
Verstoord kijk ik op van mijn laptop – ik ben vrijwel de enige in het etablissement.
‘Ga maar rustig door met wat u aan het doen bent, hoor. Mij hoort u verder niet.’
Ik verdiep me weer in het artikel dat ik aan het redigeren ben, maar blijf me pijnlijk bewust van de forse, fel opgemaakte verschijning die voor mijn uitzicht is geschoven.

Ze scheurt een suikerzakje open, stort het leeg in haar cappuccino en begint onstuimig te roeren. Schuim gulpt over de rand. Onrustig kijkt ze om zich heen.
‘Wat is het hier stil, hè?’ zegt ze.
Ik knik – dat is precies de reden waarom ik hier zit.
‘Ik houd van stilte, maar niet de hele dag,’ zegt ze kauwend op haar koffiekoekje. ‘En alleen is ook maar alleen.’
Met haar veel te rode lippen forceert ze een glimlach.
‘Dat is zo,’ zeg ik en voorvoel al waar dit op uit gaat draaien. Toch doe ik nog een poging me op het artikel te concentreren en – zowaar – het gaat een paar minuten goed. Ik zet wat opmerkingen in de kantlijn en zij nipt zwijgend van haar koffie.

‘Mijn man is overleden,’ zegt ze dan plompverloren. ‘Van de een op de andere dag.’
Ik kijk op, maar nu met andere ogen.
‘Wat erg voor u.’
‘Ja, dat is het,’ zegt ze en ineens vloeit de mascara over haar wangen.
‘We hadden wel altijd ruzie, maar je mist hem toch,’ snikt ze. Uit haar tas haalt ze een doos tissues en trekt er een uit. Al boenend verandert haar gezicht in het palet van Karel Appel.
‘Ruzie maken is ook een manier van communiceren,’ zeg ik dan maar.
Door haar tranen heen breekt een verraste glimlach door.
‘Wat ben ik blij,’ zegt ze ‘dat ik bij u ben komen zitten.’


Schrijvenonline.org opdracht #386 Een onbekende komt aan je eettafel zitten. Observeer en oordeel aan de hand van het eetgedrag van die persoon, met wie je nu eigenlijk aan tafel zit

De rakkenjak

Je hoort dat weleens. Dat na een operatie een instrument in de patiënt is achtergebleven.
Een klem, een schaar, een gaasje, …
Wij hebben nu ook zoiets met onze wasmachine.

De monteur kwam langs om de koolstofborstels te vervangen.
Hij maakt de machine open en laat zijn ratelschroevendraaier erin vallen. Onmogelijk hem er nog uit te krijgen.

De wasmachine werd afgevoerd voor een vervolgoperatie. Wij kregen een vervanger.
Wij horen nóg de jammerklacht van de monteur:
‘Mijn rakkenjak! Mijn rakkenjak! Mijn rakkenjak zit vast!’

Spartelen

Op een zonnige zomerdag vloog een zwart kevertje tegen de parasol, tuimelde langs het scherm naar beneden en belandde, op zijn rug, op de stalen sierbalk van het terras. Al spartelend wist het zich om te draaien, maar zijn pootjes kregen geen grip op het gladde staal.  

Pardoes gleed het van de balk in een richel, waar het werd opgevangen in een net van ragfijne draden. Een spinnetje spoedde zich naar de plek des onheils en zwachtelde genadeloos het zwarte kevertje in.

Te grazen

Het gekrijs van vogels lokt me naar buiten.
Staande op mijn balkon zie ik hoe op het gras beneden mij een houtduif, weerloos op zijn rug, belaagd wordt door een bende kraaien.
Donsveertjes vliegen in het rond, zijn kaal gepikte hals rozig bebloed.
Wanhopig wapperend met zijn vleugels weet hij zich om te draaien en weg te vluchten naar de bomen aan de overkant.

Het is maar voor even. Dan stijgen ook de zwarte jagers op en zetten de achtervolging in.
En rusten niet voordat het krijten van de duif is weggestorven.

Er is meer tussen boe en ba

De ouwe Gijs hield van sterke verhalen. Na een neutje of wat gingen de sluizen open en vertelde hij het ene na het andere. Dat hij het geblaf van een herdershond zo goed kon nabootsen dat hij dieven ermee van het erf hield, dat hij zijn schapen leerde zwemmen zodat ze zichzelf konden redden als ze eens in de sloot vielen of dat hij zonder mankeren zijn kippen eigenhandig de nek omdraaide. Dat laatste had waar kunnen zijn, ware het niet dat zijn vrouw Griet geschamperd had: ‘Jij slaat nog geen mug dood zonder er nachtmerries van te krijgen. Die kippen heb ik met deze eigenste blote handen te grazen genomen.’
Maar dit verhaal vertelde hij aan de koffietafel, na kerktijd, met een zuiver zieltje en nog geen alcohol in het glas gehad.

‘We waren nog niet lang getrouwd toen Griet me op een nacht wakker maakte.’
‘Je loeide,’ zei ze.
‘Kwam het niet van buiten?’
‘Het leek binnen.’
We zaten rechtop in bed en luisterden ingespannen. Op het geluid van een brommer in de verte na was het volkomen stil.
‘Ik zal wel gesnurkt hebben terwijl jij over koeien droomde,’ zei ik.
‘Ik droomde niet,’ zei ze verongelijkt.
We kropen weer onder de dekens, ik draaide me op mijn zij en was binnen een mum van tijd  vertrokken. Maar toen gebeurde het. In mijn slaap schommelde één van de koeien naar me toe, en begon tegen me te praten.
Een por in mijn zij.
‘Je deed het weer!’
‘Wat?’ zei ik slaapdronken.
‘Je loeide. Nu weet ik zeker dat jij het was.’
Ik stapte mijn bed uit en trok mijn kleren aan.
‘Wat ga je doen?’
‘Ik ga even bij Bella 3 kijken.’
Het was nog vroeg in de ochtend. De zon kwam net kijken en dauw lag op het veld. Ik opende het hek en liep de wei in.
Bella 3 draaide haar schonkige lichaam en sjokte me tegemoet. Zachtjes begon ze tegen me te loeien en ik begreep haar boe voor boe.

‘Bijzonder,’ zei Erica terwijl ze in haar lege kopje roerde.
‘Ongelofelijk,’ zei Frits en ontweek het om Gijs aan te kijken.
‘Wat zei ze, Gijs,’ vroeg Roland met een knipoog naar de anderen.
Zwijgend keek Gijs de kring rond. Toen zei hij:
‘Bella heeft me in detail verteld hoe een koe een haas vangt.’

#346 schrijvenonline.org: een boer (m/v) ontwikkelt de gave om telepatisch met koeien te communiceren. Schrijf een verhaal met humor