Lift zonder geheugen
We horen ze wanneer ze ‘s morgens naar hun werk gaan. Ze spreken niet, maar we horen het geschuifel van voeten in het halletje, het zich openen en weer sluiten van de deuren van de lift. Dat ze ’s morgens vertrekken betekent dat ze de dag daarvoor op enig moment ook thuis gekomen zijn. Maar dat hebben we zelden gemerkt.
Ook de andere buren in ons Brussels appartementencomplex komen we bijna nooit tegen. We zien ze niet, maar we weten dat ze er zijn; ze klik-klakken met hun hakjes boven ons hoofd, zuigen stof, boren badkamers uit en laten wasdrogers razen. ’s Avonds zetten ze de televisie aan. Soms horen we ze juichen of teleurgestelde kreten slaken. “O,” denken we dan, “er is zeker voetbal op tv.” Andere keren ruiken we ze als ze hun vaderlandse schotels bereiden met veel knoflook en kruiden of vette vis.
Hoe komt het toch dat we elkaar zo weinig zien en elkaar nauwelijks kennen?
Dat komt door de lift. Want onze lift heeft geen geheugen. Je roept hem op en als hij vrij is, komt hij om je zonder dralen naar de opgegeven bestemming te brengen. Hij neemt tussentijds geen andere opdrachten aan. Hij is nu even bezig en kan geen twee dingen tegelijk. Onverstoorbaar doet hij zijn werk, gaat de hele dag op en neer en laat zich niet opjagen door klanten die even tussendoor geholpen willen worden. Iedereen op zijn beurt.
We komen elkaar dus gewoonlijk niet tegen in de lift. En als dat, uitzonderlijk, toch eens gebeurt, omdat we toevallig tegelijkertijd beneden staan en tegelijkertijd naar boven willen, dan vragen we het beleefd: “Mag ik misschien met u mee?” – “Ah ja, natuurlijk. Stapt u maar in. Naar welke verdieping? Naar de vierde? Dan ben ik eerst, want ik woon op twee.”
En dan kijken we naar het plafond of naar onze schoenen. Want wat moet je in vredesnaam zeggen tegen iemand in de lift?
Ooit sprak een medeflatbewoner me aan die, net als ik, bezig was de post uit zijn brievenbus te vissen.
“Hoe gaat het eigenlijk met buurvrouw Rosette? Die was toch ziek?”
“Rosette is dood. Al bijna een half jaar.”
“Dood? Tiens, tiens.”
Daar stonden we dan, met onze handen vol brieven.
“Ik dacht al, wat heb ik die Rosette toch een tijd niet gezien,” hernam de buurman na een poosje, terwijl hij vluchtig zijn stapel envelloppen doorkeek.
Dat krijg je er nou van als je woont in een flat met een lift zonder geheugen.
© Annet Buurman, 2009