Ik lig in de stoel en de tandarts vertelt me
wat hij heeft geconstateerd.
Meestal doet de patiënt zijn mond open
en is die van de tandarts dicht
maar bij deze zijn de rollen
omgedraaid.
‘U poetst niet goed,’ zegt hij.
Ik zwijg en kijk naar het weinige dat
van zijn gezicht nog zichtbaar is:
zijn ogen.
Hij toont me een versleten, veel te grote tandenborstel
en veronderstelt dat ik mijn tanden
met een gelijkaardig instrument bewerk.
Met een haakje schraapt hij wat tandsteen weg
en geeft een hoorcollege over de
ontstaansgeschiedenis.
Vertelt me dat ik niet dagelijks flos – wat waar is –
en of ik dan ook niet elke dag mijn oksels was.
Dat is een impertinente vraag, vind ik, maar toch
ik zwijg, want dat scheelt
een hoop discussie.
Als hij dan na een klein half uur eindelijk
uitgesproken is
heb ik toch nog een vraagje.
‘Heb ik ook gaatjes?’
‘Gaatjes?’ vraagt hij.
‘Nee. Geen gaatjes.’
Wekelijkse schrijfopdracht #282 schrijvenonline.org: schrijf een verhaal in dichtvorm