Hij had me uitgenodigd voor een lunch in een van die restaurantjes op de Grote Markt. De zon scheen, de temperatuur was aangenaam, dus kozen we voor een tafeltje op het terras. Ik hoefde niet op de prijs te letten, zei hij, dus nam ik een biertje van de tap en een broodje gerookte zalm met groentjes – niet echt duur maar toch ook niet het allergoedkoopste. Hij bestelde hetzelfde.
We haalden wat oude herinneringen op, informeerden naar wederzijdse families, en namen ons voor wat vaker af te spreken.
De glazen waren leeg en op de borden prijkte alleen nog wat garnituur.
‘Nou, bedankt,’ zei ik en stond al half op van mijn stoel.
‘Ho, wacht even,’ zei hij gejaagd, ‘we moeten nog betalen.’
‘Jij hebt mij toch uitgenodigd?’
‘Ik heb geen geld bij me.’
‘Geen géld bij je?’
‘Eerlijk gezegd heb ik nooit geld bij me.’
Nu pas realiseerde ik me dat hij, in vergelijking me de succesverhalen die hij zojuist had opgedist, er nogal sjofel bijliep.
‘Hoe vaak heb je dit al geflikt?’
‘Ik ben op de helft van klas 5B. Maar ik ben een paar keer blijven zitten, dus…’
‘Ben je gek geworden?’ riep ik uit, maar toch trok ik mijn portemonnee.
‘En als ik de anderen inlicht?’
Nu verscheen er een lach op zijn gezicht.
‘Wist jíj het?’